I – Gids
Het was diep in de nacht toen ik per fiets huiswaarts keerde van een gezellig feestje bij vrienden. Langzaam, een stevige wind schuin tegen,fietste ik over het smalle dijkje langs het brede water. In de verte waren de fabrieken en daar weer achter de brug die ik moest oversteken om inmijn woonplaats te komen. Vandaar was het nog 1,5 kilometer tot mijn huis. Ik was moe en verlangde naar mijn bed.
Plotseling flitste er iets langs me heen. Het was groot, donker en volkomen geluidloos. Ik schrok, maakte een foutieve stuurbeweging en knalde in volle vaart op zo’n smerig wit paaltje.
Ik opende mijn ogen en keek in het licht van de vale maan achter de voortjakkerende wolken. Ik betastte mijn ledematen. Omdat ik geen pijn voelde stond ik op, keek om mij heen en dacht: mijn fiets, als hij nog maar heel is! Er was geen fiets te bekennen. Ik zocht een groter deel van de omgeving af maar de fiets was en bleef weg. Verwonderd vervolgde ik lopende mijn weg, me wanhopig afvragend wat er in godsnaam met me gebeurd was.
En toen zag ik het ding. Ik noem het zo omdat het in geen enkel opzicht iets was wat ik herkende. Zomaar midden op de weg stond het daar. Zo groot als een flinke vrachtwagen, maar dan iets meer ovaal zonder scherpe hoeken, pikzwart en het maakte geen enkel geluid. Nieuwsgierig stak ik mijn hand uit en voelde super gepolijst, koel metaal. Ramen en deuren ontbraken. Ik richtte mijn blik naar beneden.Wielen waren er ook al niet. En toch stond het ding ongeveer 15 centimeter boven het wegdek.
Het gebeurde voordat ik ook maar een stap achteruit kon doen. Plotseling schoof er een paneel omhoog. In de opening verscheen een kleine, lichte gedaante die mij wenkte. Ik kwam naderbij, klaar om weg te springen als het al te gevaarlijk werd. ‘Welkom thuis,’ zei de gedaante vriendelijk en in perfect Nederlands, ‘gaat u maar door naar achteren, de voor u gereserveerde plek is gereed.’
Misschien had ik hard weg moeten lopen, maar ik deed het niet. De gedaante was hooguit een meter veertig lang en zag er vrij breekbaar uit. Als het moest kon ik makkelijk uitbreken. Maar dat was niet het belangrijkste. De kleine gedaante straalde een vriendelijkheid uit die me op mijn gemak stelde. Zoals een gids, die iemand van harte welkom heet op een lange reis, bedacht ik peinzend. Aarzelend stapte ik de donkere ruimte in.
II – Zichtbaar
Ik bevond me in een schaars verlichte, ovale ruimte. Langs de wanden waren, in blokken van negen,gemakkelijke stoelen opgesteld die allen waren bezet door, ja door wat? Het leken mensen maar ze waren op een vreemde manier doorzichtig. Hun lichamen leken bovendien uit allerlei kleuren te bestaan. Het viel me op dat niemand er hetzelfde uitzag. Allen hadden de ogen gesloten en zwegen.
Ik ging zitten op de mij toegewezen stoel en keek nieuwsgierig om mij heen. Buiten hetgeen ik al opmerkte was de ruimte leeg. Zelfs lampen ontbraken. Maar waar kwam dat licht dan vandaan? Ik keek naar de man links naast me. Het viel me op dat het gezicht geen enkele uitdrukking had. Op, of misschien kan ik beter zeggen, in zijn hoofd zag ik zwarte en donkerbruine vlekken. Rond de keel en de borst was de kleur overwegend karmijnrood terwijl de rest van het lijf overwegend donkerbruin van kleur was.
Net wilde ik mijn hoofd draaien om mijn rechter buurman eens wat aandachtiger te bestuderen, toen er plotseling precies zo’n gedaante voor me stond als die welke mij de ruimte had binnengeleid. Alhoewel de gelijkenis verbluffend was, wist ik instinctmatig dat het niet dezelfde persoon was. Het hoofd was iets anders van vorm en de hele uitstraling was, hoe zal ik het zeggen, volgzamer dan bij de eerste. Ik besloot hem, bij gebrek aan meer informatie, G2 en degene die ik het eerst had gezien, G1 te noemen. Tenslotte mocht IETS in deze hele situatie toch wel simpel zijn, nietwaar?
G2 keek mij aan en leek wat woorden te prevelen. Het kwam mij voor dat hij, even maar, een geschrokken gebaar maakte. Dan ineens snelde hij weg, waarbij hij eerder leek te zweven dan te lopen.
Nog terwijl ik probeerde te recapituleren wat er nu eigenlijk met me gebeurd was, kwam G2 terug met G1 in zijn kielzog. Deze maakte een haast onmerkbare beweging met zijn linkerhand. Direct daarop verliet G2 onmiddellijk het vertrek.
Er viel een vreemde stilte waarbij G1 mij aandachtig opnam en ik in de diepte van mijn verwarde brein de juiste vraag probeerde te formuleren.Juist op het moment dat ik wilde spreken, maakte G1 weer zo’n miniem armgebaar. Direct daarop klonk zijn melodieuze stem (door de toonhoogte en de klankkleur kon ik niet bepalen of ik met een man of een vrouw van doen had. Ik hield het voorlopig maar bij een man) door de ruimte.
Hij zei: “aardbewoner, ik zie aan u dat u fysiek en bij vol bewustzijn bent. Dat is volkomen tegen de regels die mij op deze reis zijn meegegeven. U had niet mogen instappen, u had beslist (hij herhaalde het met kracht) niet mogen instappen.’
Verbaasd antwoordde ik: ‘maar u heeft mij zelf uitgenodigd.’ Waarom heeft u dat dan gedaan?’
‘Omdat u ons voertuig heeft gezien, aardbewoner,’ zei G1 zacht, ‘dit is de eerste keer in de oneindige historie van ons bestaan dat dit gebeurd is. Want ons voertuig is alleen voor niet fysieken zichtbaar. ‘
‘ In dat geval,’ antwoordde ik, hoeft u mij er alleen maar uit te laten.’
‘Zo simpel is dit niet, aardbewoner,’ G1 zei het nog zachter dan de eerste keer, ‘want wij zijn al ver buiten de invloedssfeer van uw zonnestelsel. Kijkt u maar.’
Met een gebaar van zijn rechterhand streek hij over de metalen wand. Ogenblikkelijk ontstond er een groot glasachtig oppervlak. En door dat oppervlak zag ik een diepe duisternis gelardeerd met een oneindige hoeveelheid sterren.
G1 keek mij warm en begripvol aan toen hij zei: ‘en het is mij niet mogelijk terug te keren.
III – oplossing
Vol ongeloof keek ik G1 aan. “Niet mogelijk terug te keren?”stamelde ik. “Maar ik wil terug. Ik heb een leven op aarde te slijten. Ik begrijp best dat ik uw voertuig niet had moeten zien. Misschien is het door de val van mijn fiets gekomen dat ik het WEL gezien heb, maar hoe dan ook, ik hoor hier niet thuis”
G1 keek mij onderzoekend aan. “Nee, u hoort hier niet thuis. Want u heeft nog een fysiek. Dat is duidelijk. Dit voertuig is uitsluitend bestemd om de astrale lichamen van gestorven aardlingen te vervoeren naar een tijdelijke verblijfplaats.”
“De hemel, bedoelt u dat wij richting de hemel gaan?” Mijn verbazing werd met de minuut groter.
G1 schudde zijn mager hoofdje. “Nee, niet de hemel, een soort voorloper daarvan, namelijk sfeer Zero, waar de gestorvenen kunnen bijkomen van hun hectische aardse leven. Overigens bestaat datgene wat u hemel noemt uit een oneindig aantal sferen. Het probleem is nu dat alleen astrale lichamen deze kunnen betreden.
“Nou, dat is dan fijn geregeld, ik kan niet daar heen én ik kan niet terug. Waar brengt u me dan heen? Of laat u me maar een beetje voor de hemelpoort wachten tot mijn fysiek het begeeft,” zei ik een beetje nijdig.
“Het lijkt me het beste dat wij een kleine omweg maken. In het sterrenstelsel 16315 is een bewoonde planeet die qua atmosfeer met de aarde overeen komt. Er is een transporter op weg naar de aarde die op deze planeet stopt. Ik zet u daar af en dan kan hij u meenemen en vervolgens terugbrengen naar de plaats waar u bent ingestapt.”
“En waar mijn fiets nog steeds staat?” Vroeg ik terwijl ik hem doordringend aankeek.
“Ik begrijp wat u bedoelt. U kon uw fiets niet zien, nietwaar. Wel dat is een normaal verschijnsel. De uitstraling van de transporter op een levenloos ding (en hoe u ook aan uw rijwiel verknocht ben, het is een levenloos ding) is zodanig dat deze tijdelijk een astrale vorm aanneemt. Mijn collega heeft uw vervoermiddel naar huis gebracht. Het zal inmiddels zijn fysieke gestalte wel weer hebben gekregen.’ G1 vertrok zijn mond en even verscheen er iets dat vanuit de verte op een glimlachje leek.
“U gaat me toch niet vertellen dat ik dus dat hele eind naar huis moet gaan lopen?” repliceerde ik venijnig.
“Mmmm, daar is wel een oplossing voor”, zei G1 terwijl er een klein rimpeltje op zijn voorhoofd verscheen. “Maar we zullen natuurlijk wel uw geheugen partieel moeten wissen.”
Bij deze woorden voelde ik een huivering over mijn ruggengraat lopen. “Wáát? riep ik.
IV – Grobiux III
‘U hoeft zich geen zorgen te maken, zei G1. Uw geheugen blijft intact. U gaat gewoon over de dijk naar huis en u herinnert zich alles behalve dit hele verhaal.’
G1 zei dit met een zo grote vanzelfsprekendheid dat ik er het zwijgen toe deed. ‘Wanneer komen we op die planeet aan?’ vroeg ik.
‘Volgens uw tijdwaarneming ongeveer 4 uren,’ antwoordde G1. Daarna verliet hij geruisloos het vertrek.
Koortsachtig dacht ik na. Ik mocht mijn geheugen dan deels kwijtraken, maar ik moest er voor zorgen dat de feiten op een of andere wijze behouden bleven. Maar hoe? Ik had alleen een kleine agenda in mijn zak maar geen pen of potlood.
Nieuwsgierig liep ik door de ruimte naar de plek waar G1 verdwenen was. Plotseling opende zich een paneel dat toegang gaf tot een tweede, maar kleiner, ovaal vertrek. Dit stond vol met apparatuur. G1 en G2 waren druk bezig, maar met wat? Af en toe keken ze elkaar aan en stootten zachte, hoge keelklanken uit.
G1 leek mijn nieuwsgierigheid te hebben gevoeld want hij wendde zich naar mij toe en zei: ‘het heeft geen zin u onze handelingen uit te leggen. Er zijn geen woorden voor in uw taal en bovendien is het een voor u onbekende techniek. Het spijt me.’
Ik bleef nog een tijdje staan kijken, maar al gauw verveelde ik me en ik ging terug naar de grote ruimte en ging in de mijn stoel zitten. Ik gaapte.
Ik werd gewekt door G2 die mij zacht op de schouder tikte en woordeloos wenkte. Ik stond op en liep achter hem aan. We bleken inmiddels te zijn geland.Even later stonden we buiten. De atmosfeer leek niet noemenswaardig te verschillen met die van de aarde. Ik zag een bergachtig landschap met lage struiken die roodbruin en hier en daar groenachtig van kleur waren. Her en der verspreid lagen wat meertjes die met helder blauw water waren gevuld. Er stond geen zuchtje wind. Aan de hemel stond een kleine bleke zon die me zwakker leek dan de onze.
‘Grobiux III, de planeet van de blauwe aarde,’ klonk plotseling de stem van G1 achter me. ‘Onbewoond. Wordt in reserve gehouden voor levende wezens die gedwongen zijn hun eigen planeet te verlaten.’ Gedwongen?’ vroeg ik verbaasd. “Het is het menselijke wezen eigen, zijn evolutie te bemoeilijken door middel van het uitputten of verwoesten van de eigen planeet,’ zei G1 toonloos. ‘Een kenmerk van de vrije wil.’
‘Hoe komen die mensen daar dan als ze hun planeet hebben verwoest?’
Ik had de vraag nog niet bedacht toen het antwoord al kwam: ‘Ze komen er niet. Hun zielen gaan terug naar de sferen en zullen op de nieuwe planeet worden herboren. Zij zullen niet beter weten of het is altijd al zo gegaan,’ zei G1.
Nadat hij dit gezegd had,legde hij zijn hand in de mijne en sprak: ‘Over enkele aardse uren komt de andere transporter. Hij heeft alle coördinaten. Gegroet aardling, eens zie ik u terug.’ Ook G2 gaf mij een hand en beiden verdwenen in de transporter. De panelen sloten zich. Kort daarna schoot het voertuig als een katapult geluidloos het luchtruim in. Na enkele seconden was het al niet meer zichtbaar.
Ik stond op een vreemde planeet en niet wetende wat te doen. Onwillekeurig keek ik naar mijn schoenen. Ze waren korenbloemenblauw geworden.
V – Grobi
Eigenlijk wel grappig. Daar stond ik, op één been en probeerde mijn linkerschoen schoon te vegen met de mouw van mijn trui, die overigens ook blauw was zodat je het niet zo erg zou kunnen zien. Maar de schoenen gaven niet af.Ze bleven blauw. Mooi is dat, dacht ik. En ze zitten nog wel zo lekker. Stomme kleurstof.
Stomme kleurstof? schoot het vervolgens door me heen, Maar met kleurstof kun je tekenen. Of schrijven. Ik snelde naar het dichtstbijzijnde meertje en stak mijn hand in het water die onmiddellijk lichtblauw kleurde. Daarna betastten mijn handen de bodem. Er lag een zachte substantie. Toen ik die wat dooreen woelde werd het water nu diep donkerblauw. De kleur van de ultieme verdediging. Wil je mooiere inkt hebben, dacht ik opgetogen. Nu nog een schrijfstift.
Ik zocht net zo lang tussen de stenen tot ik een dun, puntig steentje had. Het duurde daarna geruime tijd totdat deze voldoende was bijgeslepen op een andere steen. Ik pakte mijn agenda, doopte het stiftje in de poel en probeerde streepjes op het papier te zetten. Het resultaat was tamelijk mager maar uiteindelijk lukte het me toch aardig.
Omdat er weinig tijd was, besloot ik steekwoorden op papier te zetten. Een paar uren later was mijn agenda bijna volledig vol gekladderd. Ik scheurde het kaftje van de agenda en verborg dat onder een stapel stenen. De rest van de agenda verdeelde ik in twee helften, trok mijn schoenen uit en verborg in elke schoen, onder de zool, een helft. Tenslotte schreef ik op het laatste lege agendablaadje lukraak wat tekens en stopte dat in mijnbroekzak. Het stiftje gooide ik weg.
In langzaam tempo wandelde ik naar de plek waar de transporter was geland. Zittend op een steen overdacht ik het hele avontuur nog eens. Straks word ik wakker en blijk ik alles te hebben gedroomd, mijmerde ik. Maar beneden in de gang staan mijn schoenen nog blauw te zijn. Dat zijn nog eens ingrediënten voor een mooi verhaal. Glimlachend keek ik in de waterige zon.
Het gebeurde toch nog onverwacht. In een flits stond daar de transporter. Een iets kleinere uitvoering van het eerste voertuig. Het wezen dat er uit stapte leek sprekend op G1 en G2. Zou ik hem G3 dopen?Nee, saai, ik besloot hem naar de planeet te vernoemen. Ik kom er aan, Grobi, zei ik opgewekt en stapte op het voertuig toe.
Grobi was van het zwijgzame soort. Zal wel komen doordat hij in zijn eentje werkt, dacht ik. Alleen zijn maakt zwijgzaam en eenkennig. Dat zal ook voor deze wezens wel gelden. Grobi begeleidde me naar een stoel. ‘Ga zitten.’ zei hij kort en verdween. Door het omhoog geschoven paneel keek ik nog eenmaal naar Grobiux. Daarna verschoof het beeld en was er alleen nog maar ruimte. We waren op weg naar de aarde.
VI – Geheugen
Na enige tijd verscheen Grobi weer. Hij had een beker in zijn hand. Ik wilde opstaan maar hij gebaarde mij te blijven zitten. Hij keek naar mijn schoenen. ‘U kennis gemaakt metGrobiux III,’ zei hij droog. Ik keek hem aan. Was dit een poging tot een grap? Niets wees er op. Nu overhandigde hij mij de beker. ‘Drink,’ zei hij. Ik aarzelde. Hij zag het en zei nogmaals: ‘drink,is goed.’ Aangezien ik behoorlijk dorst had, pakte ik de beker aan en dronk. Het goedje smaakte naar frambozensap
‘Nu slapen,’ zei Grobi toonloos. ‘Ik wis geheugen. Niet bang, wis alleen onderdelen. Wanneer wakker, avontuur voorbij. Fiets aan begin reis naar uw huis gebracht. Maar natuurlijk nu voor u teruggelegd.’
Ik keek hem aan. Toch een slaapmiddel? Ik was er al bang voor geweest. Maar vermoedelijk had ik het toch niet kunnen voorkomen. Langzaam voelde ik me wegzakken in een steeds dieper wordende duisternis.
Met een diepe zucht kwam ik tot bewustzijn. Ik voelde een doffe pijn in mijn schouder. Langzaam opende ik mijn ogen. Toen wist ik het weer. Dat verrekte paaltje. Moeizaam, onderwijl mijn ledematen wrijvend, stond ik op. Mijn fiets lag aan de andere kant van het paaltje, alsof hij er op een of andere manier overheen was gevlogen. Vreemd, dacht ik. Maar omdat ik allang blij was dat ik niets gebroken had en dat ook de fiets geen mankementen had, dacht ik er niet meer aan.
Ik pakte de fiets op en liepeen stukje over de dijk. Toen dat goed voelde stapte ik op en reed in laag tempo naar huis. Daar zette ik de fiets in het volle schuurtje en klopte hem goedkeurend op het zadel. ‘Daar zijn we goed vanaf gekomen, jochie,’ zei ik.
Het eerste wat mij opviel toen ik het huis binnenstapte en hetl icht aandeed waren die blauwe vlekken op mijn broek. Waar heb ik in hemelsnaam in gelegen, dacht ik. En mijn schoenen, kijk nou toch, ook zo blauw als wat. Ik deed ze uit en zette ze op het aanrecht. Daarna trok ik mijn broek uit en onderzocht mijn broekzakken. Leeg. Zelfs mijn agenda was weg terwijl ik toch zou durven zweren… enfin.
Ik deed de broek in een afwasteiltje, opende de waterkraan en goot er zeep poed erbij. Met een nat doekje wreef ik mijn schoenen. Ze bleven blauw. Daarna liet ik warm water in de gootsteen lopen en haalde de zooltjes uit de schoenen. Tot mijn stomme verwondering haalde ik uit elke schoen een stapel papiertjes. Ze waren volgekrabbeld. Hoe kwamen die daar nu? Ik stak de papiertjes in mijn zak en duwde de schoenen onder water.
Die avond herinnerde ik me de papieren. Op de bank met een bakje thee begon ik aan het ontcijferen van de slecht leesbare krabbels. Toen ik uitgelezen was had ik vage herinneringen aan een planeet met rode struiken en blauw water. De laatste woorden in de tekst waren: ‘transporter, brengt mij naar aarde. Wezen wist geheugen. Papier in broekzak. Afleidingsmanoeuvre.
Verward pakte ik de bundel papieren, nam plaats achter de PC en begon datgene te schrijven wat u nu leest.
Mocht u het niet geloven,mijn schoenen zijn gratis te bezichtigen.
VII – Epiloog
Nadat ik mijn teksten op mijn weblog had gepubliceerd en zag dat een kleine groep mensen het verhaal kennelijk had gewaardeerd, kon ik in feite tevreden achterover kunnen leunen, mijn fantasie aanborend voor weer een simpel, grappig verhaal. Maar wat ik ook probeerde: het lukte niet. Geloven dat dit allemaal echt gebeurd was, kon ik niet. Maar die aantekeningen ontkennen ging ook niet. Hoe dan ook: ik zat met vele vragen. Op een dag zette ik deze allemaal op papier.
-
Waarom was die planeet blauw? Als ik het blauw niet van mijn schoenen kreeg, zou op die planeet toch alles van die kleur moeten zijn?
-
Hoe kunnen er op zo’n planeet dan mensen leven, tenzij het allemaal reïncarnaties van smurfen zouden zijn?
-
Waarom gaan astrale wezens niet gewoon rechtstreeks naar hemel (of hel)?
-
Waarom een transporter, als tijd en ruimte niet bestaat aan gene zijde?
-
Zit de mensenziel tijdens die reis nog in dat astrale lichaam of is ze al weg?
-
Werken aliëns in opdracht van God? En waarom, wat, waar en wanneer etc?
-
En wat is dan de rol van engelen? Over dit onderwerp had ik wel 20 subvragen die ik niet opschrijf omdat ik ze niet goed weet te formuleren.
-
Hoe kan ik in mijn leven nog rust hebben met al die vragen in mijn hoofd?
Vooral die laatste vraag ging me steeds meer dwars zitten. Op een nacht, ik had net een spannende film gezien op RTL 5, kreeg ik een ingeving. Ik zou teruggaan naar de plek waar ik de transporter had gezien. Als deze geland was zou ik aankloppen ( ik wist waar de panelen zaten) en G1 wijsmaken dat ik immuun was voor het wissen van mijn geheugen. Daarna zou ik mijn vragen stellen. In ruil voor de antwoorden zou ik het verhaal op de weblog niet als waar maar als pure fictie publiceren.
Reeds die nacht stond ik met mijn fiets bij het gewraakte witte paaltje, dat nog tamelijk scheef in de grond stond. Maar een transporter zag ik niet. De volgende nacht stond ik er weer, steeds op dezelfde tijd. Maar weer geen transporter.
Het duurde wel 14 nachten voor ik het eindelijk begreep: door de val van mijn fiets en de klap tegen het paaltje was er iets in mijn gestel veranderd waardoor ik in staat was de transporter waar te nemen. Kennelijk had mijn lichaam zich inmiddels zodanig van die interne tik hersteld dat ik de transporter nu echter niet meer kon zien.
Dit kon dan maar één ding betekenen: ik moest het ongeluk exact nabootsen, net zo lang tot ik mijn fiets niet meer zag. Dan pas zou ik in de dimensie komen waarin de transporter voor mij zichtbaar zou zijn. Ik zou deze dan niet ingaan, want dan zou men wellicht mijn geheugen opnieuw wissen, maar buiten met G1 praten. En later zou ik mijn fiets weer zien liggen als het effect van het ongeval was uitgewerkt. Ja,dit leek me een pijnlijk doch uitstekend plan.
Dit alles bedacht vannacht. Ik zie er vreselijk tegenop, want het kan aan alle kanten mislukken. Maar ik… ik… MOET die antwoorden hebben. Vanavond ga ik mijn plan uitvoeren.
Misschien tot ziens en anders… vaarwel.
Met blauw geschreven, Plato 2008