Links op een rots, staat een kasteel met veel hoge torens. Het heeft een zwak-roze kleur. De torenpunten zijn diep rood. In het kasteel is een binnenplaatsje waar een lanceerinrichting van ruwhouten balken staat (net als zo’n circus-wipplank: iemand wordt de hoogte ingeschoten doordat anderen op de andere kant van de plank springen). Links van de rots is een strandje. Daarnaast de grijze oceaan. Er staat een aflandige bries. Uit de dreigende wolkenlucht kan elk moment regen vallen.
Plotseling wordt vanuit het kasteel een olifant gelanceerd. Hij komt driehonderd meter verder in het water terecht. Ik hang boven de zee, zie het gebeuren en vraag me af hoeveel mensen of dieren op die plank hebben moeten springen om een olifant zxc3xb3ver weg te kunnen schieten. Nu wordt een tweede olifant de lucht ingeschoten. Deze komt dichter bij de kust terecht.
Een potlood tekent mij zwemmend, tussen de olifanten, in de kolkende zee. Ik ben nu niet alleen toeschouwer maar ook betrokkene. Hoe moeten ze gered worden? Als ze de kust bereiken, worden ze misschien wxc3xa9xc3xa9r weggeschoten. Ze moeten worden verborgen. Maar eerst moeten ze de zee uit. Ik zie de verste olifant zwembewegingen maken. Gelukkig, hij kan zwemmen. Maar plotseling zie ik een apparaatje met de getallen 27 en 28. Een teken dat de stroming zo sterk is dat de olifanten niet dichter bij de kust komen. Ik voel me paniekerig. Dit gaat niet goed.
Dan word ik wakker.
Na de droom
De droom blijft helder. Ik maak een kladtekeningetje. Mijn droomgeheugen zegt dat de aantallen (300, 27 en 28) cruciaal zijn. Maar voor wat?
Het kasteel lijkt qua kleur op een kasteel wat mijn vader zo’n vijftig jaar geleden voor Piet (en mij?) maakte.
Ik heb geen idee wat die droom betekent. Net als in de vorige droom blijf ik overwegend een toeschouwer, die van alles voelt en denkt, maar in feite niets doet.