De storm joeg over het vlakke land en liet de hoge populieren buigen als rietstengels. Hevige regenvlagen teisterden het donkere dorp. Af en toe, als om nieuwe munitie te verzamelen, weken de wolken en boden plaats aan de bleke maan die haar schrille stralen door de dakvensters wierp.
De jongens in de steeg luisterden aandachtig naar Mark die een ligustertak in zijn hand had. ‘Gewoon bij beide uiteinden vasthouden. Kijk, net een tennisracket zonder steel. Zo ga je ermee door de spinnenwebben. Wie de grootste spin vangt.’ Hij wachtte de reacties niet af maar slierde hollend zijn tak door de heg.
In de bijna duisternis staarde Benjamin naar de linkerbovenhoek van de slaapkamer. Daar, tergend langzaam, gleed een donkere vlek over het behang in de richting van de speelgoedkast. Hij huiverde en trok het dekbed over zijn ogen.
Mark had getoond hoe je zo’n monstertje de pootjes uittrok zodat het hooguit nog wat kon wankelen. Iedereen deed hem na. Bij Benjamin echter was de spin, met nog maar vijf poten, op zijn blote arm terechtgekomen. Gillend had hij hem doodgeslagen. Er werd gelachen. Daarna waren ze gaan voetballen.
Doezelig van de warmte trok hij het dekbed omlaag en keek. De vlek was weg. Overeind komend priemde hij zijn blik door de duisternis. Plotseling, gleed er een verzengende adem over zijn gezicht. Tegelijkertijd voelde hij een slijmerige, maar ijzeren greep om zijn polsen en enkels.
Wanhopig bewoog hij zijn hoofd en… staarde in de ogen van een reusachtig zwart monster dat hem haatdragend aankeek. Het fluisterde: ‘nu mag jij creperen, jongen.’ Direct daarna waren er die snerpende, wildmakende geluiden toen zijn armen en benen langzaam uit zijn lijf werden gerukt. Hij wilde gillen, gillen, gillen… maar er kwam geen enkel geluid.
Buiten werd de maan bedekt door de woedend voortjagende wolken.