De bus hobbelt als een oude, te dikke hardloper over de ongelijke stenen van de straatweg. Binnen is het propvol en bloedheet. Amechtig en kreunend gaat hij de bocht om en staat dan stil bij de halte.
De deur van het middengedeelte gaat open. Buiten staat een, zeker voor een volle bus, onheilspellend dikke vrouw met een enorme boodschappentas en zo’n buggy met een fors aluminium frame en grote dikke banden. Met enorme krachtsinspanning schuift ze de boodschappentas de bus in waar hij door gewillige passagiers wordt overgenomen en ergens tussen de benen verdwijnt. Dan is de buggy aan de beurt. Vier à vijf handen proberen het brede voertuig tussen het hekwerk van de bus te leiden. Maar hij komt hopeloos vast te zitten. ‘Opvouwen, opvouwen,’ wordt er gebruld. De buggy wordt teruggetrokken. Het gedeelte waar het kind in ligt wordt even op straat gezet en de buggy opgevouwen. Ha, nu gaat het beter.
Puffend loopt de vrouw naar voren en stopt de strippenkaart in de automaat. Daarna wurmt ze zich met doodsverachting moeizaam door de krampachtig zwijgende menigte terug naar het middengedeelte waar ergens haar eigendommen moeten staan.
De chauffeur trommelt ongeduldig met zijn vingers op het stuur. Hij is al te laat. Verdorie, dat zal je altijd zien. ‘Ken het?’ roept hij met een plat Amsterdams accent. ‘Jaaaa,’ brult iemand terug. De bus trekt op. De vrouw wist zich met piepende longen het zweet van haar voorhoofd. Even kijken, daar is de buggy, daar de boodschappentas…
De bus, die inmiddels weer wat vaart heeft gemaakt, hobbelt krakend over het te smalle weggetje als er plotseling een langgerekte schrille kreet klinkt.
‘Stop, stop dan toch, mijn kind staat nog op straat.!!’
Soms zijn er dagen waarop je beter kunt gaan fietsen.