Het land nergens

I

Richtingloos bewoog hij zich door de allesomvattende duisternis. Hoe lang gaat dit nog door? dacht hij verwonderd. Ik moet toch ooit ergens uitkomen?
Ineens leek het of het bewegen was afgenomen. Alsof hij, in het duister van een onbekende stad, tegen een onzichtbare, zachte muur was gestoten. Vreemd. Hij spande zich tot het uiterste in. Er moest toch IETS zijn?

Toen klonk van dichtbij een stem: ‘U bent eindelijk aangekomen. Welkom.’
‘Waarom is het hier zo donker?’ stamelde hij onbeholpen. ‘Ik wil hier uit.’
‘U mag alles wat u wilt,’ was het antwoord. ‘Maar het zal u niet meevallen.’
‘Hoezo niet,’ fluisterde hij onzeker, ‘wie bent u eigenlijk?’
Even was het stil. Toen zei de stem: ‘noemt u mij maar UPA. Niet dat het veel uitmaakt, maar een naam is gemakkelijker voor u.’
De stem kwam hem vertrouwd voor. ‘Maar UPA zeg me toch, waar ben ik hier? vroeg hij.’
‘U bent nergens,’ antwoordde UPA cryptisch. ‘Waar zou u anders kunnen zijn?’
Hij voelde zich geërgerd worden. ‘Geef nu eens goed antwoord, hier schiet ik toch niets mee op?’
UPA kuchte beleefd. ‘Er zijn geen antwoorden,’ zei hij zonder noemenswaardige intonatie in zijn stem. ‘Antwoorden horen bij ergens, maar u bent nergens, zoals ik al zei.’
‘Vertel me dan in elk geval hoe ik terug naar huis kan. Hoe ben ik hier trouwens gekomen? Ik zat in de auto op weg naar mijn werk en… Hij zweeg. Plotseling flitsten er een vaag beeld door hem heen. Wanhopig probeerde hij het te duiden. Maar het was alweer donker.
Hij kreunde. ‘Ik heb werkelijk geen idee.’
UPA kuchte andermaal en zei: ‘zoveel vragen! Ik stel u voor met mij mee te gaan naar het reconstructiecentrum. Daar kunnen ze u beslist verder helpen.’
Hij knikte vermoeid.
Samen gingen zij zwijgend de duistere weg.

II

De weg leek eindeloos. Ik begrijp het niet, dacht hij, waarom is het hier zo donker? Er moet toch IETS…
Op dat moment draaide UPA zich naar hem toe. ‘Zo,’ zei hij. ‘We zijn er.’
‘Maar ik zie niets. Waar is dat reconstructiecentrum waar u het over had?’ riep hij wrevelig.
‘Alles is hier overal,’ zei UPA. ‘Maar voor u is alles nergens. Daarom ervaart u duisternis. Is het niet?’
‘Het is hier inderdaad aardedonker,’ antwoordde hij bits.
‘Vertelt u mij,’ sprak UPA, ‘hoe ziet u het leven van de mens eigenlijk? Waarvoor leeft hij en wat gebeurt er daarna?’
‘Och, krijgen we DAT weer,’ zuchtte hij. ‘U bent dus ook al uit die vage, esoterische hoek hè? Zo van: de mens is oorspronkelijk een goddelijke ziel, maar de weg kwijt geraakt en nu moet hij die zien terug te vinden. Bedoelt u dat gezemel?’
‘Ik vroeg u alleen hoe u het leven ziet,’ zei UPA vriendelijk. ‘Wellicht biedt uw antwoord een opening.’
‘Heel simpel. Je wordt geboren omdat je verwekt bent. Je leeft een tijdje, plant je voort en na een jaar of zeventig, tachtig, ga je dood. Klaar!’
‘Aha,’ fluisterde UPA, ‘En daarna? Wat gebeurt er bijvoorbeeld met de ziel?’
‘Daarna? Niets daarna. Je sterft en je ziel sterft mee. Dood is dood. Of wou u  mij vertellen…?’
‘Ik vertel niets,’ onderbrak UPA hem. Maar u was het die dacht dat er IETS moest zijn.’
‘Dat zei ik niet,’ weerde hij af.
‘Maar u dacht het wel,’ antwoordde UPA. En u stelt behoorlijk veel vragen voor iemand met uw gedachtegoed, vindt u niet?’
Hij schrok. ‘Mijn gedachtegoed?’
‘Inderdaad. Volgens uw theorie zou hier NIETS moeten zijn.’
‘Maar ik ben toch niet…, mijn God, dat kan niet! Breng me terug, hoort u me. Ik moet terug!’
UPO zweeg discreet.

III

Hij voelde zich verward. Het idee alleen al dat hij dood zou zijn verbijsterde hem, maakte hem onzeker, angstig misschien ook wel. Hij wilde iets zeggen maar de juiste woorden vond hij niet.
Onmiddellijk beantwoordde UPA zijn onuitgesproken vraag.
‘Dood? Ach, het is maar net hoe u dat wilt zien. In mijn beleving is het hier springlevend en is het aardse leven niet meer dan een moeizame animatie. Nog niet zo lang geleden was u stevig van mening dat als die animatie ophield, er daarna niets meer was. Dood is dood, u  herhaalde het net nog.’
Hij aarzelde. ‘Ik moet toegeven… maar hoe… ik bedoel…’
In UPA’s houding zat niets van een oordeel. Er ging een prettig soort rust van hem uit. Het gaf hem de kracht om eindelijk de zinnen te formuleren die in hem brandden als een schrijnend vuur.
‘Ik geeft toe dat er wel degelijk iets is, al weet ik niet precies wat. Op een of andere manier vind ik dat ook een geruststellende gedachte. Maar ik heb mijn hele leven een andere mening gehad. Ik heb hem breed geventileerd. Ik wist zeker dat ik gelijk had. Maar wat nu, is deze duisternis de straf? En hoe lang duurt hij dan?’
‘Er is geen straf.’ UPA leek plotseling omgeven door een zwak schijnsel. ‘En wat niet is kan ook niet lang duren, nietwaar? Eigenlijk bestaat er maar één ding, namelijk:  inzicht. Inzicht is van belang. En ik meen bij u de eerste kiemen daarvan te ontwaren. Dat stemt me gelukkig.
‘Inzicht? Maar schuld en boete dan? Alles draait toch om goed en kwaad?’
UPO glimlachte. ‘Schuld ken ik niet. Ik ken alleen onweten,’ zei hij zacht. Onweten leidt tot dwalen in de nacht van het zelf. Maar zodra het inzicht er is, verdwijnt het onweten en dus ook het dwalen onmiddellijk. Daarna zult u zelf de behoefte hebben trouw te blijven aan dit nieuwe inzicht.
‘Dus geen straf’?’ stamelde hij?
UPA glimlachte opnieuw. ‘Geen straf zoals u hem hebt geleerd’, herhaalde hij. ‘Hooguit uw eigen wroeging. En die komt door inzicht.’
‘Er is dus wel degelijk iets dat voortleeft. Ik had het bij het verkeerde eind, sprak hij. Maar hoe steekt het dan allemaal in elkaar.’
UPA glimlachte. ‘U heeft net een grote stap gezet op weg naar meer inzicht. U heeft toegegeven dat u het mis had. Dat doet niet iedereen. Nu kan ik u verder helpen.’
Plotseling had hij het gevoel dat het minder duister was geworden. Het was alsof de nacht was verdreven door de ochtend. In de verte, leken contouren van een stad zichtbaar te worden.
‘U heeft goed gezien, zei UPA. ‘Het wordt lichter. Niet vanwege de opkomende zon, maar vanwege uw toegenomen inzicht. Als u zo doorgaat, zal het steeds iets lichter worden. U gaat de goede kant op.’
Hij wilde antwoorden maar voelde zich plotseling doodmoe.
‘Slaapt u maar, hoorde hij UPA zeggen, ‘slaapt u maar. Als u uitgerust bent, zal ik er nog steeds zijn om u te helpen.

Dit bericht werd geplaatst in Esoterische verhalen. Bookmark de permalink .

Ja, schrijft u maar.....

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s