Er was eens een jongen met een goed hart. Hij hield veel van dieren en zij hielden veel van hem. Het leven is vaak wederzijds.
Toen de jongen zestien was stierven zijn ouders door een verkeersongeluk. De jongen moest gaan werken als keukenhulp in een restaurant. Het leven was er hard. Zijn baas was streng en bestrafte fouten genadeloos met flinke oorvijgen.
Gelukkig was de jongen niet. Zijn enige vreugde waren de, bij het restaurant behorende, forellenvijvers. Ademloos kon hij kijken naar de soepele bewegingen van de ranke vissen die pijlsnel door het water schoten.
Op een dag zat hij aan de waterkant toen hij een stem hoorde.
‘Jongen, wat zit je daar te piekeren? ‘
De jongen keek verbaasd op en zag een prachtige regenboogforel. ‘Ik dacht wat over de zin van mijn bestaan,’ antwoordde hij verward. Want een forel die sprak, zeg nou zelf!
‘Over de zin van je bestaan?’ peinsde de forel. ‘Daarover denk ik al mijn hele leven. Maar veel ben ik niet opgeschoten. Weet jij het al?’
‘Nee, zei de jongen zacht, ‘soms denk ik van wel, maar dan komt er iets tussen en is alles weer anders. ‘
‘Ik ben maar een forel,’ blubde de forel, ‘ik kan niet half zo veel denken als jij. Maar ik heb een idee. Als jij me, ooit, vertelt wat de zin van het leven is, leer ik jou de universele taal der dieren. Is dat wat?’ De jongen knikte blij. Dat leek hem een prima plan.
Nu zagen ze elkaar dagelijks. Steeds vroeg de forel: ‘weet je het al?’ Maar elke keer moest de jongen het antwoord schuldig blijven. Wel vertelde hij alles wat hij in zijn jonge leven leerde. De forel op zijn beurt, onderrichte hem langzamerhand de dierentaal en zo ontstond een hechte vriendschap.
Op een dag bleef de forel weg. Teleurgesteld tuurde de jongen in het water. Daar klonk plotseling een harde stem: ‘hier komen! ‘
De jongen haastte zich naar de keuken. De baas, in de deuropening, snauwde: ‘een hoge gast. Aan het werk, snel! De jongen stapte de keuken in en… schrok hevig. Daar, op het aanrecht, happend naar adem, lag zijn vriend.
De baas duwde hem het mes in de hand. ‘Komt er nog wat van, tijd is geld. Wat sta je nou te staren?’
Maar de jongen stond als verlamd. De tranen biggelden over zijn wangen. ‘Nee,’ riep hij schor terwijl het mes op de grond kletterde, ‘ik doe het niet.’
Toen, langzaam, opende de forel zijn brekende ogen, keek zijn vriend aan en zei zacht:
‘het is goed zo. Zojuist heb ik, door jou, de zin van het leven begrepen. Kom.’
De jongen boog snikkend het hoofd en de forel fluisterde hem dat ene, verlossende, woord in zijn oor. Daarna sprak hij: ‘vaarwel mijn vriend, pak je mes en doe je plicht.’
‘Nee!’ schreeuwde de jongen, ‘nooit!’ en rende de keuken uit.
‘Slappeling, donder dan voorgoed op, ik doe het zelf wel, riep zijn baas woest.’
Even later klonk een harde, nijdige slag.
Van de jongen heeft nooit meer iemand iets gehoord. Hij verdween en nam het woord in zijn hart met zich mee.
Verhaal ©Plato 2009
Ach… dat was dus de zin van het leven. Van de forel in elk geval…