De ogen der goden

De kruik
Met de volle waterkruik op zijn schouder, sjokte Pongo moeizaam over het, door schaars gras omzoomde, hobbelige zandpad. Zojuist had tante Quaka geroepen dat hij water bij de bron moest gaan halen. Natuurlijk ging hij liever spelen met de andere jongens maar de ervaring leerde dat je tegen tante Quaka  niet zo maar nee kon zeggen. En zijn ouders waren het altijd met haar eens. “Pongo, GA, anders zit je maar te dagdromen”, zouden ze hebben gezegd en hem nog een schop onder zijn kont gegeven hebben ook. Dus hij ging.

Het was waar, van dat dromen. Hoewel, eigenlijk waren het verhalen die hij verzon en hij kon niet wachten op de dag dat hij goed genoeg zou kunnen schrijven om ze allemaal op papier te zetten. Als er papier was natuurlijk want dat was het volgende probleem, hoe kwam je hier, in hartje Soedan aan dat soort spullen.

Daar was het dorp. Kijk, daar links, bij die bosjes, was tante Quaka’s hut. Hij perste er een sprintje uit maar DAT had hij nu niet moeten doen. Want daardoor zag hij die verrekte tak over het hoofd. Klatsj…daar lag hij en keek naar de kapotte kruik waaruit het laatste restje water genadeloos de bodem in zakte.

Als een tijgerin kwam tante Quaka haar hut uit. “Ellendeling” schreeuwde ze, “hondenzoon, uilskuiken, nietsnut, onhandige stuk onbenul, stom stuk vreten, hoe kun je dat nu doen, mijn kostbare kruik, mijn water, beroerling, de Goden zullen je treffen met flitsende ogen…” meer hoorde Pongo niet want hij maakte dat hij wegkwam. Een boze tante Quaka had namelijk harde handen, harder dan die van vader.

De vloek
Gelukkig bleef tante niet al te lang boos. Natuurlijk had hij opnieuw water moeten halen en in plaats van de schrijflessen in het kleine schooltje te volgen moest hij Bwa-ba helpen bij het maken van een nieuwe kruik. Op de derde dag na het kruikincident was deze klaar en Pongo liep opgewekt naar tante om haar dat goede nieuws te vertellen.

Het gebeurde onverwachts en snel. Zo huppelde hij nog vrolijk over het zandpad en even later was daar die flitsende vlek. Het was het laatste dat hij in zijn jonge leven ooit nog zag.

De dorpsbewoners stonden verslagen bij het lichaam. Een luid geweeklaag weerklonk. Pongo had een grote familie en tante Quaka kon nog harder huilen dan schelden. Plotseling werd het gehuil doorbroken door een harde schreeuw. Het was Nkono. In zijn hand had hij een aantal voorwerpen. “De ogen van de goden, de ogen van de goden,” riep hij met bloeddoorlopen ogen. Al snel namen de anderen zijn kreet over. De ogen der goden. De vloek van tante Quaka was uitgekomen!

De goden spreken
Hoog boven het, door de zon geteisterde, landschap vloog het VN vliegtuig dat net een aantal hulpgoederen boven het gebied had uitgestrooid. “Zeg Hank, waarom gooien wij eigenlijk verrekijkers uit”, vroeg Frank verbaasd aan zijn collega. Ik bedoel daar hebben ze toch helemaal niks aa….”Wáááát, brulde Hank, “heb jij die uitgeworpen? Man die waren voor de vliegbasis, OEN. Nou, daar zullen ze verrekte blij met je zijn”.

Dit bericht werd geplaatst in verhalen fictie. Bookmark de permalink .

Ja, schrijft u maar.....

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s