Aan niets te denken dan aan lentegroen
De bomen, vouwbaar nog en zacht
De lichtheid van een blad vol kracht
De nerven scherp gelijnd, als een cartoon
Zo fietsend door de straat, langs het plantsoen
De warme wind schuin achter mij
Voel ik me vlinderlicht en blij
En in mij doemt een zonnig visioen
Het kleine kind, met onbevlekt blazoen
Zoals het op het tuinpad speelt
En door het zonlicht wordt gestreeld
Als in een zoet, nooit eindigend seizoen
Heel kort maar, dan vervloeit het beeld
Onstuitbaar, want jeugd kan men niet overdoen.