Die ochtend werd Mees hongerig wakker. Hij schudde zijn veren, dook de tuin in en wist deze keer een paar vette rupsen te verschalken.
Daarna keek hij nog één keer naar het oude nest. Zijn kwetterende broertjes en zusjes schenen hem niet te missen. Zo was het leven kennelijk. Met een triestig gevoel vloog hij op.
Mees zat in een struik boven de vijver en keek dromerig naar het kabbelende water en de roze waterlelies. Plotseling zag hij daartussen een zacht heen en weer wiegelende mees. Ben ik dat? dacht hij verwonderd? Ter controle tilde hij een vlerk op. Ook de watermees hief een vlerk. Hoe het werkt weet ik niet, maar zo zie ik er dus uit, glimlachte Mees begrijpend tegen zijn spiegelbeeld. Ik heb wat rare kronkeltjes maar verder valt het me niet tegen.
Hoi, nieuw hier?
Mees schrok op. Daaronder dreef iets en het had ogen.
Ik ben Mees, zei Mees, vogel?
Nee, goudvis, aangenaam, zei Goudvis.
Aangenaam, zei Mees, kun jij vliegen?
Nee, grinnikte Goudvis. Maar wel zwemmen, kijk maar. En hij zwom twee zuivere achten en een mooie cirkel.
Veel ruimte heb je niet, mompelde Mees terwijl hij de vijver kritisch bekeek.
Meer dan in de kom waarin ik met neef Blub zat, lachte Goudvis.
Heb jij herinneringen? informeerde Mees verbaasd.
Een paar, niet zoveel als mensen, die bestaan bijna volledig uit herinneringen, maar deze zijn belangrijk voor me, zei Goudvis diepzinnig.
Waarom? drong Mees aan.
Goudvis vertelde:
Wij zaten in een kom, bij een mens in huis. Krap, maar gezellig. Vrouwtje gaf ons voldoende eten en vers water. Ze noemde me druktemaker, want ik was jong en zwom snelle rondjes om de plant. Blub noemde ze: mijn filosoofje, omdat hij altijd nadacht.
Net als ik, zei Mees blij. Goudvis keek hem afkeurend aan. Kan ik weer verder, ja? vroeg hij streng.
Mees hield snel zijn snavel.
Goed dan, hervatte goudvis, Blub hield van zijn vrouwtje. Maar hij was vaak verdrietig omdat hij zijn gevoel niet kon uitdrukken. Ik kan niet lachen, niet praten en dus nooit eens wat tegen haar zeggen, blubde hij. Ik ben een domme Goudvis die geen emoties kan laten zien. Soms wilde ik dat ik zo’n lief aaibaar poesje was.
Poesje.. aaibaar? vroeg Mees terwijl een rilling door zijn veren trok.
Poesje! herhaalde Goudvis donker.
Op een dag vertelde Blub dat hij een prachtige droom had gehad en dat hij nu wist hoe hij zijn liefde aan vrouwtje kon tonen. Daarna had hij gezwegen. De volgende morgen dreef hij dood op het water. Toen vrouwtje dat merkte, huilde ze. Nog diezelfde dag gaf ze mij aan de buren die mij hier in de vijver lieten zwemmen.
Had je veel verdriet? vroeg Mees meelevend.
Verdriet? vroeg Goudvis verwonderd? Ruimte had ik, heerlijk veel ruimte. Wat is verdriet?
Mees zweeg. Er viel niets meer te zeggen. Hij steeg op. Daag, ik moet nu echt verder. Maar ik kom nog wel eens langs.
Wanneer, riep Goudvis.
Weet ik niet, schreeuwde Mees. Ooit.