Ze bezag hem van opzij, terwijl ze naast hem zat op dat groene parkbankje. Ze keek naar zijn laatste dunne haren die wapperden in de lentewind en naar zijn wat gekromde,oude rug. Ze zag zijn bleke huid, de enigszins scheve neus verzonken in de rimpels van de tijd en ze zag zijn ogen. Oh, die ogen, die zo staarden naar de voortjagende wolken, als waren ze al aan de dagelijkse werkelijkheid voorbij. Ze huiverde.
Dit was het moment dat ze hem zou moeten zeggen wat ze sinds drie weken wist. Het kon geen uitstel meer velen. Straks zou te laat zijn en ze wilde het hem zelf vertellen. Daar had hij, na 58 gelukkige huwelijksjaren recht op. Hij zou schrikken, ja natuurlijk zou hij schrikken. Maar dat was altijd nog minder erg dan wanneer hij op een dag plompverloren met de feiten zou worden geconfronteerd.
Zwijgend zo naast elkaar zitten, even maar, dacht ze. Ze zocht een goede openingszin maar kon hem niet vinden. Weer keek ze schuin naar hem op en streelde onderwijl zijn grote, geaderde handen. Ze voelde de vage pijn in haar zij opkomen. Plotseling bedacht ze hoe graag ze al het zeer van de wereld zou willen weg huilen maar ze wist dat ze daar niet toe in staat zou zijn.
‘Je weet dat ik altijd op mijn gevoel heb gewerkt.’
Verwonderd keek ze naar hem op. Hij staarde nog steeds in de verte, alleen zijn mond bewoog.
‘Zelfs belangrijke beslissingen op de zaak heb ik vaak intuïtief genomen. En het is altijd goed gegaan.’
Onmiddellijk flitsen er beelden door haar hoofd. Het was waar. Hij had altijd een soort gevoelsantenne gehad voor de juiste beslissingen. ”
‘Ik heb het altijd geweten, wanneer het goed was,’ vervolgde de man, terwijl hij zijn ogen onafgebroken op het wolkendek gevestigd hield, ‘hoe, dat wist ik zelf niet altijd, maar ik heb altijd die rustige zekerheid gehad, dat we elkaar en onze liefde hadden en dat niets of niemand daar tussen zou kunnen komen.’
Ze kneep zacht in zijn handen en opende haar mond om iets liefs te zeggen, als wilde zij de uitkomst van het gesprek al bij voorbaat bezweren, maar hij legde haar met een klein handgebaar het zwijgen op.
‘Dat was zo toen bleek dat we nooit kinderen zouden hebben. Dat was zo toen we door de huisbaas uit ons bovenhuisje werden gezet en dat was ook zo toen ik te horen kreeg dat ik die promotie was misgelopen. Het was jammer, maar meer dan dat was het niet. Samen vonden wij altijd weer de doorgaande weg van ons levenspad. Omdat onze krachten zich als vanzelf samenbundelden in een rustig accepteren van onze reisbestemming.”
Weer voelde ze de pijn in haar zij opkomen en ging iets verzitten om het niet te laten merken. Ze voelde zich plotseling machteloos moe.
Dan ineens,draaide hij zich een kwartslag om en keek haar in het gezicht. ‘Maar sinds een paar weken, is het weg,’ zei hij zacht. ‘Ik weet niet precies hoe en ik weet niet waar het gebleven is. Maar in plaats van die doorgaande weg, zie ik in de verte een blinde muur. En daarachter heerst doodse stilte.’
Ze opende haar mond en wanhopig probeerde ze te spreken. Haar lichaam schokte. Maar het lukte haar niet. Dan sloeg hij zijn grote,oude armen om haar heen en fluisterde: ‘het hoeft niet meisje, ik heb het al voorvoeld en begrepen.’ En toen streelde hij haar haar en schouders net zo lang tot ze weer enigszins rustig was geworden.
Zo zaten ze nog een tijdje op dat bankje en keken woordeloos naar de wolken die langzamerhand van vuilwit waren veranderd in oranje-rood en zacht paars.
Toen stonden ze op en keerden stil huiswaarts over het lange grindpad. Twee oude, grijze mensen in de late avondzon.